Een prachtig verhaal van onze Annie over een hete zomerdag. Om lekker in de hangmat te lezen in de schaduw!

Onweer
De oude boom strekte zijn takken hoog de lucht in. Vermoeid zwaaide hij zich met zijn bladeren wat koelte toe. Niet dat dat zoveel uitmaakte, de hitte had zich toch al genesteld in zijn dichte bladerdak. “Gelukkig loopt de dag teneinde”, verzuchtte hij. Wat snakte hij naar een frisse regenbui, die zijn stoffige bladeren zou afspoelen en afkoelen. Mopperend zochten zijn wortels een onderaards waterstroompje. Dit leverde ook al niets op. In de verte kleurde de hemel donker en een opkomend onweer rommelde. Nee hè, dat ontbrak er nog aan! Hij hoopte dat het onweer zich niet boven hem ontlaadde, want hij stond als een baken aan de rand van het weiland. Erg veilig voelde hij zich daarom niet. Waarom moest hi ook altijd met kop en schouders overal bovenuit steken, vroeg hij zich af.
Toen hij jong was, leek groot worden een dagtaak, die hij met plezier vervulde. Zijn gedachten dwaalden terug naar zijn jeugd. Met 19 andere beuken werd hij uitverkoren om de oprijlaan van het oude kasteeltje te omlijsten. In hun jeugdige overmoed trachtten ze elkaar in lengte te overtreffen. En wat had het uiteindelijk opgeleverd? Niets! Waarschijnlijk lagen ze nu, opgepoetst, als parket mooi te wezen. Hij had geluk. Hij mocht blijven staan met zijn vriend aan de andere kant van het pad.
Plotseling rukte de wind aan zijn takken. “Verdorie nog,” mopperde hij tegen de wind, “ik heb je gevraagd om een verkoelende bries. Niet om meteen mijn bladeren eraf te rukken en mijn oude takken te laten kraken!” Een bliksemflits zocht zigzaggend een doel om zich te kunnen ontladen. De beuk sidderde tot in zijn wortels en riep naar de wind: “Jaag die bui in Godsnaam terug over het bos en laat mij hier rustig mijn dagen slijten.” Maar de wind gierde en danste door zijn bladeren en was geenszins van plan om hem een rustige zomeravond te bezorgen.
Vele rustige zomeravonden had hij doorgebracht langs de oprijlaan. Och ja, dat waren nog eens tijden, voordat de mensen met hun stinkende vierwielers de lucht vervuilden. Hij miste het geluid van klepperende paardenhoeven en ratelende karrenwielen. Ruw werd hij uit zijn mijmeringen losgerukt omdat een bliksemflits de lucht doorkliefde en insloeg op een afrastering. Tjonge tjonge, had hij even geluk gehad. “Ik moet mijn hoofd erbij houden,” dacht hij, “dadelijk heeft het me nog te pakken.” Als hij er aan terug dacht hoe zijn vriend werd getroffen, verschrikkelijk! Een lichtflits, een oorverdovende knal en hij was zowat doormidden gekliefd. Vele troostende woorden konden zijn vriend niet redden. Machteloos had hij zich gevoeld want het enige dat hij kon doen was niet genoeg om een beuk te redden met een wond van kruin tot wortel. O wat had hij zich geschaamd omdat hij altijd zo’n ophef had gemaakt over zijn littekens: een granaatscherf en een groot hart in zijn bast gekerfd. Als hij daaraan terug dacht!
Nee, hij moest maar aan iets anders denken. Bijvoorbeeld die dag een paar jaar geleden dat hij bezoek kreeg van een stel heren die hem beklopten, bekeken en hem fotografeerden en hem het gevoel gaven dat hij – een oude beuk – iets bijzonders was. Wat was hij trots geweest op zijn omvang en lengte. Ja ja, hij mocht er zijn! Krak- au!! Pijnlijk werd hij zich ervan bewust dat een van zijn takken was afgebroken. Een pijnscheut trok door al zijn houtvaten. Hij voelde zijn levenssappen langzaam naar buiten stromen. Gelukkig was het een van zijn kleinere takken. Dit zou hij wel overleven, maar de pijn en het verdriet om een van zijn ledematen was er niet minder om.
De eerste regendruppels vielen neer en binnen enkele tellen geselden ze zijn bladeren. De wereld werd even in een schijnwerper gezet en in de verte zag hij een aantal paarden met hun kont tegen de wind in staan. Zij hadden het ook niet gemakkelijk in dit weer, ze lieten zo moedeloos hun hoofd hangen. Dat zou hij ook wel willen doen. Hij was zo moe. Honderden jaren lang had hij de elementen getrotseerd en veel van zijn energie en veerkracht had hij achter gelaten in zijn verre verleden.
Hè, die regendruppels verkoelden nu toch lekker. Zijn wortels laafden zich aan het overvloedige regenwater. Zo langzaamaan voelde hij zich al wat beter. “Volgens mij heb ik het ergste weer doorstaan”, dacht hij opgelucht. Het onweer teisterde nu het dorp aan de horizon. Hij kon opgelucht ademhalen en deed dit meteen door alle huidmondjes in zijn bladeren te openen. “Morgen zou het best wel eens een fijne dag kunnen worden”, bedacht hij. Zijn bladeren voelden zich heerlijk fris gewassen, zijn wortels hadden hun dorst gelest, de vogels zouden niet te loom zijn om hun lied te zingen en misschien kwamen de eekhoorntjes wel weer tikkertje spelen tussen zijn bladeren. Och, het leven was zo slecht nog niet. Een weldadige rust nam bezit van het landschap en van de oude beuk. Hij zuchtte eens heel diep en gaf zijn gedachten weer over aan de wind.
Annie Kessels
Plaats een reactie