Hoe Karins knusse, vertrouwde thuis toneel werd voor een horrorverhaal…
Sloddervos
Al dertig jaar woonde ik samen met deze gulzige alles opslorpende Vampyr. Met de bloeddorst van een jakhals gedroeg hij zich feilloos naar zijn instinct, zijn natuur. Maar… die tijden zijn voorbij. Hij veranderde steeds meer in een aardige, nauwelijks meer imponerende oude beer, die slechts welwillend zwakjes wat bromde.
Hij degradeerde zelfs naar een luie, onverschillige sloddervos: kijk, daar was voor mij de grens bereikt. De taal van schouderklopjes was niet meer aan hem besteed, die van een schop onder zijn kont ook al niet. Zelfs mijn eenzame weerwolf-jankimitatie bij volle maan mocht niet baten. Ik lokte hem dus het duistere Bosch in bij nacht en liet hem daar achter op het OudIJzer Kerkhof.
Vervolgens kocht ik opgelucht een nieuwe stofzuiger.
De horror van steeds meer dwarrelende stofvlokken was toen gelukkig voorbij.
Welkom in het wonderlijke rijk der fabelendieren! Een origineel en fris verhaal van Terry.
Luie zondag
Iedereen verveelde zich.
Het was mooi weer, maar niemand had zin om een poot uit te steken.
Ze kwamen niet verder dan bij elkaar in de buurt hangen en kniezen.
Tot de snotaap voorstelde om een wedstrijd te houden. Het had wat zakdoeken, gesnotter en tijd nodig om de route uit te leggen.
Wie het eerst terug bij de dikke beuk was, had gewonnen.
De schijtlijster voelde eens aan zijn buik en was niet helemaal zeker of het onderweg wel goed zou gaan. Maar hij wou het risico wel lopen.
De gifkikker werd paars van gif, geel en weer groen. Hij vond het vervelend dat hij dit niet had bedacht, maar besloot dat het tijd was voor wat beweging.
De luistervink had zijn hoortrompet verschillende malen goed in zijn oor gestoken, maar hij had het idee dat hij toch het een en ander had gemist.
Maar och, hij zou wel achter de rest aan vliegen, winnen was niet noodzakelijk.
De sloddervos grijnsde al bij voorbaat, sluw als hij was. Maar zijn grijns ging verloren bij het denken aan zijn nieuwe bretels. Die waren waardeloos, zijn toch al veel te ruime broek viel nu bij snelle bewegingen langzaam naar beneden. Er was geen ophouden aan. Maar opgeven, dat nooit!
De kloothommel wist bij voorbaat al dat het voor hem gedoemd was tot mislukken. Zijn klokkenspel was bij geboorte al exceptioneel groot en had hem tot nu toe geen geluk gebracht.
Aangezien de snotaap de wedstrijd bedacht had, mocht hij tot drie tellen. Eén, twee, drie! Iedereen zette zijn beste beentje voor om vooral niet als laatste te eindigen.
Onderweg echter doemde er wat obstakels op.
Doordat de luistervink sneller vloog dan gebruikelijk, verloor deze verschillende malen zijn gehoortrompet. Wat maakte dat hij niet echt opschoot en zijn humeur kelderde. Omdat hij er al vanuit gegaan was dat hij niet zou winnen, ging hij langzamer vliegen zodat hij zijn toeter naar behoren kon vasthouden.
De ballen van de kloothommel waren ook niet gewend om zo door de lucht geslingerd te worden. Ze raakte geïrriteerd en rood, wat pijnlijk aanvoelde voor de hommel. Die met een van pijn vertrokken snoet zo goed en zo kwaad als het ging doorvloog.
De sloddervos had een tactiek bedacht. Hij zou zo hard rennen, dat zijn flodderbroek geen tijd had om af te zakken. Maar hoe hard hij ook ging, de broek liet zich niet misleiden en zakte gaandeweg langzaam naar beneden. Wat maakte dat de vos over zijn eigen poten viel en een flinke bult op zijn kop kreeg.
De schijtlijster had in het begin nog goede moed, maar al vliegende voelde hij de kramp toenemen. Nog een stukje, fluisterde hij tegen zichzelf maar zijn darmen stribbelde flink tegen. Dit ging hij niet meer volhouden. Van ellende dook hij achter een struik om zijn darmen te verlichten.
Ook de snotaap had het niet makkelijk. De warmte van het rennen maakte dat hij begon te proesten en te hoesten. Het snot droop uit zijn neusgaten. Hij moest wel stoppen om zijn neus te poetsen. Na diverse keren, paste hij zijn snelheid aan. Hij kreeg de zakdoeken niet aangesleept.
De gifkikker had over het algemeen al niet zo’n goed humeur, maar dit verergerde bij iedere gestrande deelnemer die hij gaandeweg tegenkwam.
Hij was natuurlijk niet zo snel als de vliegende luistervink, de schijtlijster en de kloothommel. En zeker niet zo vlug als de sloddervos en de snotaap. Stuk voor stuk kwam hij ze min of meer geblesseerd tegen.
De schijtlijster die hij niet zag maar wel rook achter de struik.
De sloddervos die duizelig tegen een boom over zijn kop zat te wrijven.
Het was een vreemd gezicht om de hommel met zijn vuurrode kloten op een bloem te zien zitten, om een zuchtje koele wind op te vangen.
Hij zag de luistervink ijverig proberen zijn toeter onder zijn verenkleed te steken. En de snotaap die vol schaamte zijn loopneus hoopte te stoppen.
De gifkikker werd met de minuut woedender. Waardoor ook hij niet meer vooruit te branden was. De borrelende woede in zijn lijf maakte dat hij zijn kwaadheid eruit moest gooien. Hij had het idee dat hij anders zou knappen. Hij was inmiddels hartstikke paars. Hij ging in het centrum van de slachtoffers staan en schreeuwde: “Is dit nu een wedstrijd? Kijk hoe jullie erbij zitten. En ik ben nog wel de minst snelle.”
De andere begonnen allemaal te sputteren. “Ja maar mijn buik”, riep de schijtlijster. “En met zo’n loopneus kan je niet rennen”, protesteerde de snotaap. “Wat te denken van deze pijnlijke joekels”, wees de kloothommel. “Iedereen weet dat ik de snelste ben,”zei de vos arrogant “maar die rotbroek en die waardeloze bretels.” De luistervink had de kikker wel verstaan, maar niet wat de rest van zijn vrienden allemaal antwoordden. Toen het rumoer verstomd was, keek iedereen hem aan, omdat hij als enige nog niet had gereageerd op de gifkikker.
“Tja”, zei hij zacht, “ik verloor steeds mijn toeter, dus dat schoot maar niet op. Och, ik wist toch al dat ik niet zou winnen, vind ik ook geen probleem. Zo lang als ik maar met jullie, mijn vrienden ben, dan is mijn dag goed.” Zijn vrienden kregen waterige ogen en knikten. Ook de gifkikker had zijn normale kleur weer terug en pinkte een traantje weg.
De rest van de dag genoten ze van elkaars gezelschap, het weer en het helemaal niks doen.