De schrijfopdracht van Merel “troetelbeer” inspireerde Terry tot een heus horrorverhaal. Zij heeft beslist geen thriller of horrorfilm nodig voor haar “broodnodige stress”…
Allesbehalve troetelbeertjes
“Zo,” zegt hij met een stralende glimlach “we zullen eens gaan kijken.” Ik daarentegen vind er niet veel aan te lachen. Duidelijker nog, het is smerig, vies en als ik ergens schrik voor heb dan is het wel voor dit soort.
Hij struint door de tuin met zijn werkschoenen, op weg naar de kist. Ik blijf op veilige afstand.
Het begon allemaal met Willem zijn afscheidsfeest. Een tiental jonge mannen gezeten in de tuin met het nodige bier en snacks. Stoere praat en lachsalvo’s waren zelfs door het dubbel glas duidelijk waar te nemen. Had de buren hiervoor al gewaarschuwd.
Deze waren zeer empathisch. Immers zo zeiden ze, waren ze zelf ook ooit jong geweest. Tja, ik ook. Een rare gewaarwording, soms voelt het als de dag van gister, de andere keer voelt het eeuwen geleden.
Net wanneer ik dacht dat het voor Willem wel heel leuk moest zijn om zijn vaste vriendenkring daags voor zijn vertrek nog eens bijeen te hebben, kwam hij vloekend naar binnen.
“Gadverdamme, mama, er liep gewoon een rat door onze tuin!” schreeuwde hij.
Mijn nekhaar ging automatisch omhoog staan en al mijn spieren stonden in topspanning. “Ga weg!” riep ik. “Waar?” “Hij kwam uit de heg en liep over de muur tussen de buren en ons. Halverwege draaide hij weer om en kroop terug de heg in.”
“Sodeju,” vloekte ik “ik ga morgen meteen de gemeente waarschuwen.”
Dat verrekte rot beest was nog niet eens bang uitgevallen ook. Zoveel mensen in de tuin, de buitenlamp aan en dan nog het lef hebben om je te laten kijken. Mijn avond was bedorven. Ik was in staat om te verhuizen, zo smerig vond ik dit.
Alhoewel het nog warm weer was, zette ik mijn raam niet meer open. In mijn gedachten zag ik het monster al via het muurtje omhoog klimmen naar mijn open slaapkamerraam. Om mij in diepe rust te overmeesteren. Of erger nog, in mijn warme bed te kruipen en zich tegen mij aan te nestelen. Jak, kreeg al bijna kotsneigingen als ik er aan dacht.
Een paar dagen nadat ik mij via een formulier had aangemeld, kwam een man van de gemeente de tuin onder de loep nemen. Hij kon niet achterhalen waar het zat of waar het kreng op af zou zijn gekomen. Er was niets eetbaars in de tuin voor handen en ook in de garage was, behalve de nodige opslag van goederen, geen lekkernij te bekennen.
Ik vroeg me af waarom zo’n gemoedelijke en vriendelijke man dit werk deed. Kon me nauwelijks voorstellen dat hij vroeger hiervan gedroomd had. Of bij de beroepskeuzevraag van de juf zei: “Ik wil later rattenvanger van Hamelen worden”. Besloot om het hem niet te vragen. Per slot van rekening was ik maar al te blij dat iemand dit vuile werkje voor me op wilde knappen. Plus: zo’n aardige man wou ik in zijn waarde laten en geen depressie aanpraten.
Hij besloot dat het waarschijnlijk een “verdwaalde“ rat zou zijn geweest. Wanneer ik er weer een zag, moest ik maar weer aan de bel trekken. In mijn geval wordt dat een scheepstoeter. Want mocht ik dat kutbeest zelf tegenkomen dan is heel Nederweert meteen op de hoogte door mijn paniekschreeuw.
Enkele dagen erna stond mijn buurvrouw Annie aan de deur. Ze had “um” in levende lijve aanschouwd en nog wel overdag. Ze stond op de waterkoker te wachten en keek ondertussen door de hordeur naar buiten. Op zijn ooie dooie kwam een grote bruine rat uit hun schuurtje gewandeld om op zijn gemak over te steken naar mijn tuin.
Nu is mijn buurvrouw een pittige tante en voor den duvel niet bang. In gedachten zag ik haar al bewapend met een compleet messenblok de rat aan de grasmat spiesen.
Maar nee hoor, het enige wat ze deed was met open mond de rat nastaren en zachtjes “rat” uitspreken. Minpunten voor Annie.
Mijn mannetje van de gemeente werd dus weer benaderd………
Hij kwam zelf al via de garagedeur naar de tuin. Toen ik zijn hoofd tevoorschijn zag komen, zakte mijn neiging om te emigreren en gloorde er weer enige hoop aan de horizon. Dit keer plaatste hij twee kisten die bevestigd waren aan een stoeptegel.
In de kist werd een val geplaatst met daarin een dot pindakaas. In mijn geval, Calvé pindakaas. Ja, wie is er niet groot mee geworden? Liever gezegd: welke rat is er niet dood aan gegaan? “Vinden ze heel lekker.” zei de rattenexpert. “Is ook een goed merk” antwoordde ik flauw. Hij lachte. Hij vertelde enthousiast over een agrarisch bedrijf waar hij vóór mij was geweest. Honderden ratten zaten daar. Ik sloeg mijn handen voor mijn mond. “Je ziet ze bij binnenkomst alle kanten opstuiven” gebaarde hij “en overal zie je zwarte sleepsporen waar ze naar beneden en naar boven gaan”. Teveel informatie, teveel informatie, schreeuwde mijn brein. Had de neiging om als een kind de vingers in mijn oren te stoppen en te schreeuwen: “lalalalalalalalalalalalala”.
“Je moet de kisten zelf maar controleren.” sloot hij het gesprek af. “Nee, dacht het niet.” spuugde ik er onnadenkend uit. “Echt niet, nee joh, dat ga ik echt niet doen!” erbij zwaaiend met mijn handen alsof ik bezeten was. Hij schaterde het uit. “Okay,” zei hij sussend ”ik kom over een week weer terug om te kijken.” Mijn redder in nood.
Na een hele week als een kat naar buiten te zijn geslopen, met mijn ogen strak op de dichtstbijzijnde kist gericht, stond mijn superman weer op de stoep.
In de ene kist zat niets, in de andere een grote bruine rat, al aangevreten door de wormen. “Kijk,” showde hij de rat triomfantelijk “hebbes.” “Bahbahbahbahbah” schudde ik met mijn hoofd. En sprong een stuk naar achter. “Heb je misschien een zak?” vroeg hij. Ik snelde naar de schuur en reikte het aan vanaf een stoeptegel of vier van hem vandaan. “Ik zal het wel meenemen.” glimlachte hij. Allang blij dat we het straattuig hadden gevangen en het uit het zicht in de zak zat opgeborgen. “We zullen er nog een paar weken pindakaas in doen, om te kijken of er nog meer zitten.” zei hij resoluut.
Méér, nog méér, nee, help, niet nog méér! Herinnerde me zijn verhaal over de agrariër en als in een horrorvisioen zag ik me al belaagd worden door honderden bruine ratten. “Zzzzzouden er dan nog meer zitten?” stotterde ik. “Tja, waar d’r één zit zitten er meestal ook meer.” antwoordde hij. “Maar het hoeft niet natuurlijk” zei hij er snel achter aan, toen hij de wanhoop van mijn gezicht las.
Troosteloos sjokte ik naar de kelderkast waar ik de pot pindakaas van de vorige keer opzij had gezet.
En nu is hij dan weer terug. Aangekomen bij de kist die achter in de tuin staat, wenkt hij me en roept: “Kom eens”. Ik zet een paar passen in zijn richting en vraag: “Waarom?” “Nou, hier hoef ik niet eens de kist open te maken om te zien of er een rat in zit, zijn staart steekt er namelijk al uit.”
Als een gek loop ik terug naar de achterdeur om bij elk mogelijk “gevaar” naar binnen te kunnen schieten. Trots als een visser die een enorme baars heeft gevangen, laat hij de rat aan de val voor zich uit bungelen. “Weer een zak?”, vraag ik terwijl ik al naar de garage loop om er een te halen. Het tweede familielid verdwijnt op de zelfde manier als het eerste. Hij trekt zijn handschoenen uit en legt de buit op de aanhangwagen in een kist. “Lust je soms een kop koffie?” bied ik hem aan. “Nee, helaas heb ik daar vandaag weinig tijd voor, het is erg druk.” antwoordt hij.
Hij maakt nog een klein praatje en loopt terug naar het gemeentevoertuig.
Zo’n aardige man die zulke vervelende klusjes moet opknappen. Hij heeft zelfs het postuur van een troetelbeer, gelijk zijn uitstraling. In tegenstelling tot een rat. In elk verhaal of sprookje is dit toch altijd de boosdoener, de schurk. Verre van een troeteldier. Vraag me af, waarom ze zelfs bestaan. Als het zo zou zijn geweest dat God de aarde heeft geschapen, dan had hij toch wel een verrekt slechte dag toen hij dit onding schiep.
Volgende week komt de vriendelijke rattenvanger weer terug.
Tot dan houd ik de kisten angstvallig in de gaten.
Terry
#Chapeau Terry, blijf het een geweldig verhaal vinden!! Al zul jij de reden van schrijven minder vinden 😉