Een hoopvol verhaal van Terry over jezelf zijn, ook al pas je dan niet in het normale verwachtingspatroon van de samenleving.
Op elk potje…..
Wessel bezat geen kuddegeest. Zijn aversie hiertegen werd niet gedreven door rebellie. Het was meer dat zijn principes niet strookten met het grootste deel van de menselijke bevolking.
Waar leeftijdsgenoten driftig opgingen in het vervolmaken van het huisje-boompje-beestje gevoel, was het altijd het alternatief wat hem bezighield.
Zelfvoorzienend zijn, zo veel mogelijk recyclen en begaan met natuur en milieu.
Hij hield van mensen maar meer van kinderen en jongeren. Zij waren nog fris, vrolijk en open voor nieuwe ideeën. Nog te porren voor uitvindingen en het leren van een oud vakmanschap. Vooralsnog niet vastgeroest in de zwijgzaam vastgestelde regels van hun vaders en moeders. Regels waar de meeste volwassenen zich netjes aan hielden. Een keurige tuin, blinkende ramen, auto op de strak beklinkerde oprit. Zowel binnen als buiten het zaakje volkomen in de plooi.
Wanneer hun dagelijkse baan erop zat, gingen ze vlijtig bezig om hun onderkomen te perfectioneren.
Zevenentwintig was hij toen hij een stuk grond kocht, een kilometer of drie van het dorp vandaan. Hij was al een jaar of vijf afgestudeerd als maatschappelijk werker. En even zo veel jaren werkzaam in de jeugdzorg. Doordat hij helemaal opging in zijn werk woonde hij in een caravan. Geen tijd voor het bouwen van een huis.
Weer liep hij op tegen regels en papierwerk wat hem tijd ontnam om echt te zorgen voor kinderen in probleemsituaties. Hopeloos gefrustreerd raakte hij hiervan. Hij moest zich op een andere manier veel nuttiger kunnen maken. Zo ontstond zijn stichting. Een stichting die jongeren begeleidde bij het leren van een vak. Met het milieu als uitgangspunt. Allereerst gingen ze aan de slag met het maken van hun eigen gereedschap en het creëren van een alternatieve slijpsteen. Toen hun gereedschapskisten overliepen van allerhande werktuigen, begonnen ze aan de bouw van een houten huis op zijn stuk grond. Samen met een leraar bouwkunde en techniek.
Na het huis bouwden ze een waterput en een buitendouche, die samen met het huis werd verwarmd door een zonneboiler met zonnecollectoren. Over het algemeen verliepen de projecten met veel enthousiasme. Er waren natuurlijk wel eens wat onenigheden maar deze waren meestal met enkele gesprekken oplosbaar. Anders was het wanneer de situatie thuis uit de hand liep. Dan schakelde hij jeugdzorg of de kinderbescherming in, in de hoop dat er een helpende hand zou worden geboden aan het gezin.
Maar voornamelijk wilde hij rust creëren voor de jongere in kwestie.
Het kleine groepje meiden kwam onder de hoede van zijn moeder. Ze had net als hij twee rechterhanden en was deskundig in tuinieren en naaitechnieken. Een joekel van een moestuin werd door hen aangelegd. De tuin aangeplant en door hen verzorgd. Een kweekkas volgde snel. Ook wat vee werd aangeschaft. Een koe voor melk, een varken voor wat vlees, kippen voor de eieren en last but not least een paard. Gek was hij op deze edele dieren en veel jongeren vonden het een traktatie, een ritje op de mooie bruine vos.
Als laatste klus bouwden ze een grote schuur waarin ze diverse vakken konden uitoefenen, zoals meubelmaker, bloemist, hovenier en coupeuse. Hij zocht contact met bedrijven voor stageplekken en begeleidde hen hierbij.
Niet elk kind behaalde de eindstreep, het merendeel gelukkig wel. Ook lessen in solliciteren werden gegeven en samen zochten ze naar een geschikte vacature.
Zo had Wessel in al die jaren menig jongere aan een vak en een baan geholpen.
De stichting had zijn geld, jonge jaren en zijn energie opgeslorpt. Het had hem veel voldoening gebracht, daar niet van, en jong van geest was hij er zeker bij gebleven.
Een partner echter was hij in al die jaren niet tegen het lijf gelopen. Zijn moeder had hem vaak genoeg gepolst en verzekert dat er op elk potje wel een deksel paste.
Hij verborg zich achter de stichting. Deze vrat teveel energie om een levensgezel voldoende aandacht te kunnen geven zo wierp hij op. Een volgend argument waar hij graag mee schermde was dat eeuwige liefde niet bestond. De homo sapiens was niet gemaakt voor een monogame relatie debatteerde hij met zijn moeder. Zij bekeek hem dan met die bekende blik. Haar blik waarin de waarheid lag verscholen. Een gegeven waarin ze beide een afwachtende houding tegenover elkaar aannamen.
Een gesprek wat nooit werd gevoerd maar altijd dommelde op de achtergrond.
Zijn moeder was recent overleden en hijzelf had de pensioengerechtigde leeftijd behaald. Door deze twee gebeurtenissen was zijn sociale contact tot een minimum beperkt en had hij zich een hond aangeschaft. Een trouw en lief beest maar stront eigenwijs. Alhoewel hij twee goede oren bezat, was de functie hiervan nihil.
Desalniettemin maakte zijn gezelschap veel goed en genoot hij van de wandelingen.
Een van zijn passies was reizen. Hij besloot dat de tijd was aangebroken voor het maken van de reis van zijn leven. De stichting en het daarbij behorende stuk grond deed hij van de hand aan één van zijn oud-leerlingen en kocht voor zichzelf een houten pipowagen. Deze werd getrokken door twee paarden.
Driftig ging hij aan de slag met het vervaardigen van de inrichting. Het werd een knus geheel. Een bedstede, een keukentje, een kleine tafel en een luie stoel maakten het compleet. Hij verfde een aantal houten delen turquoise en ook de buitenkant werd een combinatie van turquoise, bruin en wit. Het gaf een vrolijke frisse aanblik, daar hield hij van. Als laatste vulde hij zijn keukentje met voorraad, pannen en wat servies. De kastjes rondom de bedstede bevatten zijn kleren, boeken en linnengoed.
Vier weken is hij inmiddels onderweg. Zijn tocht verloopt voorspoedig. Het gezapige tempo van de paarden maakt dat hij uitermate kan genieten van het mooie landschap. Tegelijkertijd kan de hond rennend langs de wagen zijn energie en zijn dagelijkse behoeften kwijt.
Onderweg heeft hij al menig bekijks gehad. Volwassenen en in het bijzonder kinderen zijn zeer gecharmeerd van de kleurige pipowagen en de twee paarden.
Zo zijn meerder dagen opgefleurd door leuke gesprekken met buitengewoon aardige mensen.
Hij rijdt een pittoresk dorpje binnen en neemt snoezige winkeltjes waar. Het centrum wordt uitgeleide gedaan door een prachtige laan met bomen. Daarna wordt de omgeving wat bosrijker. Keurige paleisjes schuilen tussen het bladergroen.
Zijn oog wordt getrokken naar een lichtblauw gekleurd houten huis met rode kozijnen wat doorschemert in de verte. Een wilde bloementuin maakt van het plaatje een kakelbont geheel. Hij glimlacht. Leuk denkt hij, weer eens wat anders.
Vlakbij gekomen springt de hond plotsklaps van de bok, duikt in de bloementuin, en verdwijnt vervolgens via de zijkant van het huis uit het zicht.
“Max”, roept hij, “Max, kom hier! Max, verdomme, kom hier!” Een reactie blijft uit.
Zijn balsturige labrador heeft z’n eigen plan getrokken en is daarbij zijn baasje totaal uit het oog en oor verloren. Hij stopt de paarden aan de kant van de weg en bevestigt de teugels aan een boom. De opperbeste stemming waarin hij verkeerde is stilaan gedaald tot een lichte teleurstelling.
Hij loopt behendig over het smalle paadje door de bloementuin, langs de zijkant van het huis. Geen tijd voor het bewonderen van het kleurenspel van vaste planten en wilde bloemen. “Max”, roept hij nogmaals. “Hij is hier”, antwoordt een stem niet ver bij hem vandaan. Na een aantal meters ziet hij zijn chocoladebruine hond liefkozen met een vanilleblonde versie. Dan valt zijn oog op het blote lijf bedekt met een kleine handdoek, staand in een badkuip die omgeven wordt door een rozenboog. “Sorry, uh, sorry”, excuseert hij zich blozend. “Geeft niet hoor”, antwoordt de man. “Het is volgens mij liefde op het eerste gezicht zo te zien”. Beide richten hun blik naar de honden die zij aan zij liggen. Kwispelend en elkaars snoet likkend. Simultaan wenden de mannen hun gezicht af, daarbij de blik van de ander vangend.
Nu allebei blozend. Hij valt als een blok voor deze vent. De gevoelens die hij al die jaren krampachtig heeft onderdrukt, werken zich nu door alle poriën naar buiten. Het zweet parelt op zijn voorhoofd. Wessel weet zich geen raad. “Uh, ik zal je niet langer ophouden”, stamelt hij. “Moet je ergens op af?”, vraagt de man aardig. “ Ik ben op reis”, verduidelijkt hij zich, “mijn pipowagen staat aan de overkant van de weg”. “Echt waar?”, roept de man enthousiast. “Mag ik hem eens zien, heb zelf ook altijd zo’n wagen willen hebben”. Wessel kijkt ietwat verbaasd naar het pezige lijf van de man tegenover hem. “O ja, tuurlijk, ik zal eerst even wat kleren aantrekken”, zegt deze. “Weet je wat, rijdt anders even je pipowagen aan de andere kant de oprit op. Dan kan je daarna een kop koffie drinken en hebben de honden wat meer tijd om elkaar te leren kennen”. “Oké, ja, goed”, stamelt Wessel. Compleet overdonderd door zijn op hol geslagen hart parkeert hij de wagen op de oprit.
Niet wetende dat deze de tuin nimmer meer zal verlaten.
Terry van Lierop
juni 2017
Wat een leuk verhaal met een onverwacht extra romantische twist aan het eind. Ik zou graag een vervolg lezen hierop! Vraagt er bijna om…:)