Het schitterende winterweer van afgelopen en komende week inspireerde onze rasverteller Terry tot een mooi en heel ontroerend schaatsverhaal. Speciaal voor alle liefhebbers die de komende dagen de Noordervaart onveilig gaan maken met schaatsen onder!
Winter
Wiebe is op weg naar het ven aan de rand van het dorp. Eindelijk heeft het eens stevig gevroren dit jaar. Het ven is veranderd in een schaatsgebied, voor de vertier zoekende dorpsbewoners. Gezinnen met sleeën en stoelen trekken naar het dicht gevroren water waar ze zich kostelijk vermaken. Gekleurde verlichting hangt aan palen langs de rand en een koek en zopiekraam mag natuurlijk niet ontbreken. Hijzelf heeft zijn oude noren uit het schuurtje gevist. Als oud-deelnemer aan de Elfstedentocht verlangt hij naar het weerzien van zijn favoriete weerselement.
Genoeg van de kwakkelwinters de afgelopen jaren, die zorgden voor grijze dagen met een hoop gesnotter en griep. Nu kan hij weer eens de schaatsen onderbinden en heerlijk banen trekken.
Zijn kleinzoon Willem verklaarde hem voor gek. “Opa”, had hij bemoeizuchtig gezegd, “u bent tachtig jaar, wilt u soms uw botten breken?”. “Nee, jongen, ik kan schaatsen als de beste. Ik wil mijn benen weer eens laten voelen wat het is om te rijden op de schaats. In beweging blijven is toch prima, tenminste dat zegt mijn dokter altijd”, had hij geantwoord.
Och die jeugd van tegenwoordig! Totaal geen respect meer voor de oudere generatie, zo met zichzelf bezig. En met hun telefoontjes, jezus, hij haat die rotdingen. Als ze op bezoek komen zijn ze niet aanspreekbaar, alsmaar starend en typend op hun mobieltje. Het is geen kwade jongen maar hij heeft het gevoel dat ie nooit luistert. Een intelligente jongen die zijn hersenen echter te weinig traint naar zijn oordeel. Op bijna elke vraag die hij aan hem stelt is zijn antwoord steevast: “Komt goed, opa”.
Menig dorpsgenoot is al aan het genieten op het ven. Hij zijgt neer op de rand en trekt zijn schoenen uit. “Goedemiddag meneer Kuypers”, begroet een man hem. “Goedemiddag Joris”, groet hij terug. Joris woont bij hem in de straat, een jongeman van een jaar of vijfendertig. Een aardige jongen, getrouwd en twee kinderen.
Ze zijn tegelijkertijd in de straat komen wonen. Joris kocht er een huis en hijzelf verhuisde naar een bejaardenwoning.
Na de dood van zijn vrouw, heeft hij nog jaren op de boerderij gewoond. Naarmate hij naar de tachtig ging, werd het hem uiteindelijk toch allemaal teveel. Teveel ruimtes, teveel grond om bij te houden. Constant met zijn tong op z’n schoenen achter de feiten aanhollend. Ten langen leste toch maar verhuisd naar zijn huidige woninkje. Erg wennen was het in het begin. Alles klein, compact en vreemd.
Na een tijdje had hij zich verenigd met zijn huisje en met de buurt. Er ontstond een goed contact met verschillende bewoners uit zijn straat. Waar de bejaardenwoningen gemengd tussen de eengezinswoningen stonden. Dat maakte dat er niet alleen werd gesproken over ziekten en wie de pijp aan Maarten had gegeven. Fris en fruitig voelde Wiebe zich bij de jongere mensen waar hij regelmatig een gesprek mee aanknoopten. Wat zorgde dat hij daarna met bruisende energie zijn dag doorstapte.
“Zal ik even een handje helpen met het opstaan?”, oppert Joris. “Dat is wellicht een goed idee met die schaatsen aan”, concludeert Wiebe. “Maar daarna kan ik het alleen hoor”, er snel aan toevoegend.
Zijn anders nog redelijk functionerende benen lijken wel aan het muiten geslagen, als hij met zijn noren onder op het ijs staat. Stram en niet van plan om in beweging te komen. Wiebelig ook. Hij had het zich thuis toch anders voorgesteld, met zijn hoofd nog bij de Elfstedentochten van tientallen jaren geleden. Het zou zo dadelijk vast beter gaan, wanneer zijn spieren wat opgewarmd waren.
“Gaat het lukken denkt u”, vraagt Joris enigszins twijfelachtig. “Ja joh, ‘k moet gewoon even opwarmen en langzaamaan beginnen”, zegt Wiebe vastbesloten. “Oké, ik zie u straks nog wel een keer langsrijden”, en weg is Joris.
Heel rustig aan plaatst hij zijn ene schaats voor de andere, totdat hij wat meer controle over zijn benen en het ijs heeft. Gaande weg krijgt hij de smaak te pakken. Zijn balans en benen zingen dezelfde melodie. Glijdend over het ijs creëert Wiebe een aardig vaartje. Het tovert een verrukkelijke glimlach op zijn gezicht.
Hoezo gedoemd tot bingo en biljarten? Hij zal ze als oud schaatser wel eens een poepie laten ruiken. Genietend van de aandacht. Bekenden die hem vol verwondering nakijken, sommige zelfs applaudisserend. Weer klinken de klappende, zingende en schreeuwende koren en hoort hij de hoempaorkesten. Ziet Wiebe de bruggetjes, de klunplaatsen bij Harlingen. Zijn zilveren Elfstedenkruisjes, die nog steeds op het dressoir prijken.
In zijn enthousiasme heeft zijn tempo een enorme vlucht genomen. Zijn noren snijden over het ijs. Zijn ledematen vinden het nu echter wel genoeg geweest.
Ze voelen moe en verzuurd aan. Het samenspel tussen zijn hersenpan en z’n stelten is volledig verstoord. Als een slecht orkest wat alleen een kakafonie aan geluiden ontketend.
Snel achterom kijkend ziet hij dat hij inmiddels een behoorlijke afstand heeft afgelegd. Ver verwijderd van de rest.
Wanneer Wiebe voor zich kijkt doemt er riet uit het ijs op. Uit alle macht probeert hij zijn wil op te leggen aan zijn voeten en benen maar die vertikken alle medewerking. Als de Titanic koerst hij recht op de obstakels af. Gelukkig zinkt hij niet, wel maakt Wiebe een keiharde smak op het meedogenloze ijs.
De pijn in zijn rechterbeen is subiet aanwezig. Hevige pijn, waarbij hij het idee heeft dat de schaats uit zijn voegen barst. Net als hij om hulp wil roepen, nadert iemand in volle vaart. Schaatsen die al remmend stukjes ijs opwerpen.
De persoon in kwestie knielt snel bij hem neer.
Hij voelt zich een ouwe eigenwijze sukkel die nu als een hulpbehoevende eend vast zit op het ijs.
Zijn kleinzoon had nog gelijk gehad, ’t is maar goed dat hij er niet is. Hoeft hij zijn “zie je nou wel opa” niet aan te horen.
“Opa, gaat het, waar hebt u allemaal last van?” Het is zijn kleinzoon Willem.
“Ja, ik zie het al, u hebt uw been gebroken en waarschijnlijk ook uw enkel, aan de zwelling boven uw schaats te zien”. Hij pakt zijn mobieltje en belt 112. Nogmaals hoort hij een paar schaatsen bij hem stoppen. “Ik bel 112”, zegt een bekende stem. Het is Joris. “Heb ik zojuist al gedaan”, informeert Willem hem. Wiebe schaamt zich nu een beetje over zijn gemekker betreffende het mobieltje. Deze reikt nu een broodnodige helpende hand.
“We kunnen u nu niet gaan verplaatsen, opa”, informeert Willem hem,” dan zouden we misschien nog meer schade aanrichten”.
“Wat ben ik toch ook een oen he jongen?”, kermt hij. “Ik snap het wel hoor opa. Altijd zo sportief geweest en dan is er na zoveel jaren een keer ijs…. Tja, dan begint het bij u te kriebelen”. Willem haalt een klein pakje uit zijn jaszak. “Dit is een deken opa, die uw lichaamswarmte een beetje op peil houdt. Heb ik altijd bij me. Hopelijk is de ambulance er snel zodat u het niet te koud krijgt”. “Hoe weet jij dat allemaal?”, vraagt Wiebe met een pijnlijke grimas op zijn gezicht. “’k Heb mijn EHBO-diploma vorig jaar behaald”, antwoordt Willem. Joris komt even later aan met een kop warme chocolademelk. Willem helpt zijn opa bij het drinken. Het duurt een poosje maar dan zien ze de gele ziekenwagen in de verte.
“Daar komt de ambulance aan”, zucht Joris opgelucht.
“Ik ga wel met u mee naar het ziekenhuis opa”, kijkt Willem hem geruststellend aan.
“Zal het allemaal wel goed gaan, denk je Willem?” vraagt hij met een vertwijfelde blik. “Vast en zeker, komt goed opa”, lacht Willem hem toe en pakt daarbij zijn hand.
“Goh”, denkt hij, “wat is mijn kleinzoon toch volwassen geworden”.
Terry
Februari 2018
Geef een reactie