Een fris en heeeerlijk verhaal van Terry waar je alleen maar goeie zin van kunt krijgen. Over een nachtelijke fietstocht, motorrijders en enge honden…
Angstzweet
Ik heb nog één horde te nemen, voordat ik daarna binnen vijf minuten thuis zal zijn.
Overdag ben ik er al niet gerust op, laat staan ’s avonds. Nu maar hopen dat er nog meerdere mensen aanwezig zullen zijn.
Mijn hart gaat als een razende tekeer en mijn benen voelen ietwat verzuurd aan door het gestamp op de pedalen. Had ik die trui maar niet aangedaan.
De doorgestikte winterjas houdt mijn penetrante zweetlucht niet tegen. Mijn moeder zegt altijd dat het lijkt op de geur van een frikandel speciaal. Zweet parelt op mijn voorhoofd, nek en bovenlip. Het voelt alsof ik een baanrecord moet breken bij de Olympische Spelen. Het okselvocht heeft al klotsend mijn shirt en trui veroverd en grote natte kringen wrijven langs de onderkant van mijn bovenarmen. Not my finest hour. Tuurlijk ben ik juist vandaag mijn deo vergeten te gebruiken. Wel make-up op en mijn lange blonde haren leuk in elkaar gefrutseld maar stinken als een mobiele snackbar.
Joyce had geappt en gevraagd of ik zin had om mee naar de film te gaan.
Ikzelf had liever The Green Book gezien maar ze had haar zinnen gezet op een goede horrorfilm. Kon haar toch niet vertellen dat zulke films me complete nachtmerries geven. Ik, die altijd zo stoer gekleed en gebekt voor de dag kom. De spanning in mijn spieren en schouders liep met de minuut hoger op.
Een keer vloog mijn beker popcorn omhoog om zo goed als leeg te landen. De andere keer het flesje cola wat plakkerige vlekken achterliet op mijn nieuwe broek.
Gotverdegotver……
Maar goed dat ik het flesje cola niet op kon drinken, anders had ik bij de ontknoping van de film in mijn broek gepiest.
Joyce was verrukt geweest over de film en had zich slap gelachen om mijn capriolen. Ik was alleen maar blij dat het licht aanging en we naar buiten konden.
Na een paar drankjes in het aangrenzende café, gingen we ieder op weg naar huis. Joyce woont in het centrum, ik daarentegen moet een kilometer of zes fietsen voor ik met het pontje de oversteek kan maken.
Om daarna binnen vijf minuten mijn ouderlijk huis binnen te stappen.
Het zijn de langste zes kilometer ooit. Achter elke struik of boom kan er een of andere zombie of bezeten persoon opdoemen. Wat hoor ik voor rare geluiden achter me, het zwiepen van een zeis of rinkelen van kettingen?
Een elektrische fiets zou me niet bij kunnen houden denk ik. Wanneer ik het paadje afdaal dat bij het veerpont uitkomt, bereik ik zo’n hoge snelheid dat het lijkt alsof ik vlieg. Als ik maar tot stilstand kom… Doordat ik uit alle macht in mijn handremmen knijp duikel ik voorover van mijn fiets af en beland met mijn snufferd op het koude dek van het pontje. De fiets landt net langs me, kletterend op de metalen vloer.
Er springt iets bovenop me en gromt. Ik schrik me wezenloos en vermoed dat het de nieuwste aanvalstechniek is van de hoofdrolspeler uit de film. Ieder moment verwacht ik dat er tanden in mijn zwetend vlees worden gezet waarna een bloederig pontje de overkant bereikt.
“Bruno, af!” roept de man die nu naderbij is gekomen. Het is die mysterieuze, gevaarlijk uitziende man, de schipper van het pont. Hij heeft altijd zijn eveneens gevaarlijk uitziende hond bij zich. Zo’n ras dat gefokt wordt om te vechten maar waarvan ik de naam nooit kan onthouden. Mijn organen hebben weer ruimte om te ademen nu Bruno terug op het dek zit. Hij blijft me echter vanaf een kleine afstand scherp in de gaten houden.
De ruwe grote handen van de schipper trekken me overeind en zetten m’n fiets tegen de railing. “Zo meissie, wou je vliegend naar de overkant?” grapt hij, terwijl hij geen spier verrekt. “Tja, ik ging te hard en kneep te hard in de handremmen, denk ik”, antwoord ik beduusd. Al trekkend aan mijn kleren wil ik naar mijn fiets toe lopen, waarop Bruno weer begint te grommen. Ik kijk naar de schipper en zeg: “Doe ik iets verkeerd?”. “Nee meissie, je ben zeg maar met de deur in huis komme vallen en nu mot hij effies aan je wennen. Betaal me maar vast voor het ritje en roep hem dadelijk maar effies bij je.” Effies bij me, denk ik, ‘k weet niet of ik daar zo blij mee moet zijn.
Er komt een man met een zwarte Harley Davidson het pont opgereden en hij betaalt de schipper. Hij zet zijn helm af en stapt van zijn motor. Het leer kraakt en trekt de aandacht van Bruno. De hond snuffelt aan de broekspijpen van de flink getatoeëerde man maar teleurgesteld komt hij toch weer mijn kant op gewaggeld. De motorbestuurder bekijkt me van top tot teen met een blik die me niet aanstaat. Ik voel me steeds ongemakkelijker worden en ben blij met Bruno’s gezelschap. Uiteindelijk strek ik toch maar effies mijn hand naar hem uit. Vrolijk kwispelend begint hij te likken en houdt er niet meer mee op. Da’s niet effies, da’s best lang, denk ik. Maar ik wil Bruno te vriend houden dus ik laat hem zijn gang maar gaan.
Intussen is het groene licht boven het witte licht van het pont aangegaan als sein dat we gaan varen. De motorbestuurder maakt aanstalten om naar mij toe te komen maar daar steekt Bruno een stokje voor. Wanneer de in leer verpakte man een paar meter van mij vandaan is, begint Bruno zijn brommer weer aan te zetten maar nu trekt hij daarbij dreigend zijn lippen omhoog. De schipper komt tussen mij en de man staan. Deze stopt abrupt en zegt: “Ik wil alleen maar iets vragen”.
“En wat zal dat dan wezen?”, vraagt de schipper terwijl hij een wenkbrauw optilt. “Ik heb zo’n honger en zo te ruiken weet die juffrouw wel een goede patatzaak”, legt de man uit.
Ik ben zo blij dat het donker is, want het schaamrood staat me op de kaken.
“En weet je een goede patatzaak meissie”, vraagt de schipper me.
“Uhh, ja als je dadelijk van het pont afkomt, ga je eerst links dan alsmaar rechtdoor, dan de tweede afslag links en bij de kerk ga je weer links. En dan is het na de tweede rotonde rechtdoor. Dan moet er een aan je linkerkant liggen”, probeer ik hem uit te leggen. “Je hoort het”, bevestigt de schipper. ”Succes zo meteen en smakelijk”, eindigt hij.
Wat later hoor en voel ik het pont tegen de kade aan komen, waarna de schipper de rijdplank uitlegt.
Ik laat de man met de motor eerst over de rijdplank het pont verlaten. Hij trekt flink op om daarna linksaf te draaien, op weg naar de snackbar.
De schipper komt mijn kant opgelopen en zegt: “Jij heb hem mooi weer terug naar af gewezen, niet meissie?”, grinnikt hij. “Hij komt nu waarschijnlijk straks weer op de overkant uit”. “Tja,” zeg ik. “Ik wist niet zo vlug wat ik moest zeggen”, verklaar ik verontschuldigend. “Ik ben helemaal niet in een snackbar geweest, ik moet eerlijk zeggen dat ik gewoon naar zweet stink, sorry”, verantwoord ik me naar hem toe.
De schipper lacht voluit waardoor zijn hele gezicht overhoop ligt. Creepy!!
“Och meissie, dat hoef je mij niet te vertellen, ik herken de geur wel. Stink zelf ook regelmatig naar uitjes en Bruno had het al meteen geroken. Hij bleef niet voor niks zo lang bij je staan likken. Ga maar gauw naar huis voordat die vent dadelijk weer aan de overkant staat te vloeken”. Ik glimlach naar hem en zeg: “Bedankt meneer”.
“Niks meneer, meissie. Die lig op het nachtkassie zeg me vrouw altijd”.
“Tot kijk”, groet ik en stap weer op de pedalen. “Tot kijk meissie”, groet de schipper terug. Wat heb ik me ontzettend in de man vergist zeg! En in de hond. Die rotfilm ook.
Nadat ik mijn fiets in de garage heb gezet en de voordeur open, spot ik meteen de deo-roller. Ik zou zweren dat die zich ligt te verkneukelen. Mijn moeder steekt haar hoofd om de deur van de woonkamer en zegt: “Je was je deo vergeten”.
“Nee, je meent het!”, puf ik.
Terry
Geef een reactie